Momenteel zijn de meeste lokale besturen hun nieuwe meerjarenplan 2026-2031 aan het goedkeuren en bekendmaken. Het was een proces met de nodige uitdagingen, niet in het minst door de onzekerheden die er zijn onder andere door Vlaamse en federale keuzes waar lokale overheden afhankelijk van zijn. De laattijdigheid en onzekerheid van sommige beslissingen maken het voor lokale besturen niet altijd evident om de juiste budgettaire inschattingen te maken voor de komende legislatuur. Vanuit FinConnect hebben we de onzekerheid bij veel financiële diensten gevolgd en gezien dat lokale besturen flexibele en wendbare organisaties zijn die elke uitdaging met de nodige voorzichtigheid aangaan.
Peter Vanmechelen, financieel directeur van Zoutleeuw, kroop even in zijn pen om het algemene gevoel toch even van zich af te schrijven.
De beheersing van de overheidsfinanciën blijft op alle bestuursniveaus een complexe opdracht. Ook voor lokale besturen is de financiële context de voorbije jaren merkbaar uitdagender geworden. Stijgende uitgaven, structurele onzekerheden en federale beleidskeuzes die doorwerken tot op lokaal niveau maken het opstellen van stabiele en realistische meerjarenplannen steeds moeilijker. Het recente federale begrotingsakkoord onderstreept die verwevenheid en heeft duidelijke gevolgen voor de financiële vooruitzichten van lokale besturen.
Bij de voorbereiding van de strategische meerjarenplannen 2026-2031 werd aanvankelijk rekening gehouden met een daling van de lokale fiscale inkomsten als gevolg van een geplande hervorming van de personenbelasting. Deze zogenaamde tax shift, waarbij de belasting op arbeid verder zou worden verlaagd, zou immers rechtstreeks ingrijpen op de basis van de aanvullende personenbelasting, een belangrijke inkomstenbron voor lokale besturen. De verwachting was dat deze negatieve impact zich vooral vanaf 2029 zou laten voelen en dus reeds binnen de planperiode zichtbaar zou worden.
Intussen is duidelijk geworden dat de federale hervorming wordt uitgesteld. Hierdoor verschuift ook de timing van de verwachte gevolgen voor de gemeentelijke financiën. Lokale besturen zullen de effecten van deze fiscale aanpassing vermoedelijk pas tegen het einde van het nieuwe meerjarenplan, rond 2031, concreet beginnen ondervinden. Dat uitstel biedt op korte termijn enige ademruimte, maar neemt de structurele onzekerheid op langere termijn niet weg. De onderliggende hervormingslogica blijft immers overeind, waardoor de vraag naar duurzame alternatieven voor lokale financiering zich blijft stellen.
Die onzekerheid bemoeilijkt de financiële planning. Lokale besturen moeten vandaag strategische keuzes maken in een context waarin federale maatregelen nog niet volledig zijn uitgekristalliseerd en hun budgettaire impact slechts gedeeltelijk kan worden ingeschat. Dat dwingt lokale besturen om voorzichtigheid in te bouwen, extra marges te voorzien of investeringen gefaseerd te plannen, wat de slagkracht van het lokaal beleid onder druk kan zetten.
Tegen die achtergrond werken steeds meer lokale besturen actief aan een heroriëntering van hun fiscale mix. Een zichtbare tendens is de verschuiving van belastingen op arbeid naar belastingen op vermogen. Concreet vertaalt zich dat in een heroverweging van de verhouding tussen de aanvullende personenbelasting en de opcentiemen op de onroerende voorheffing. Door minder sterk te leunen op inkomsten die afhankelijk zijn van federale fiscale keuzes, trachten lokale besturen hun financiële basis stabieler en voorspelbaarder te maken. Tegelijk vraagt deze verschuiving om een zorgvuldig evenwicht, gezien de mogelijke impact op inwoners en de lokale woonmarkt.
Samenvattend bevindt het lokale financiële beleid zich in een overgangsfase. Het uitstel van de tax shift zorgt tijdelijk voor duidelijkheid, maar verandert niets aan de structurele uitdagingen waarmee lokale besturen worden geconfronteerd. In een context van toenemende verantwoordelijkheden en blijvende onzekerheid over hogere beleidsniveaus blijft een realistische, flexibele en toekomstgerichte financiële planning essentieel om het lokaal beleid duurzaam te kunnen blijven voeren.